Leven in een staat van onzekerheid?

Turbulence

We zitten gevangen in een staat van onzekerheid, het ene noch het andere. In de afgelopen twee jaar is de wereld toegetakeld door een serie aan elkaar verbonden crises en het lijkt er niet op dat die binnen afzienbare tijd opgelost zullen zijn. De onwrikbare zekerheden van het neoliberalisme, die ons zo lang in de greep hebben gehouden, zijn ingestort. Toch lijken we niet in staat om verder te komen. Woede en protest is opgeborreld rond verschillende aspecten van de crises, maar kennelijk was het niet mogelijk om een gemeenschappelijke of consequente reactie te ontwikkelen. Een algemeen gevoel van frustratie kenmerkt de pogingen om los te komen uit het moeras van een falende wereld.

Er is een crisis in geloof in de toekomst, wat ons achterlaat in een eindeloos verslechterend heden dat aan elkaar hangt van pure lamlendigheid. Ondanks al de tumult – dit tijdperk van ‘crisis’ waar het lijkt alsof alles zou kunnen, en zou moeten, zijn veranderd – voelt het paradoxaal genoeg juist alsof de ontwikkeling gestopt is. Er is een onwil, of onvermogen, om de schaal van de crisis te beseffen, Individuen, bedrijven en regeringen zijn in hun schulp gekropen in de hoop de storm uit te kunnen zitten totdat de oude wereld zich de komende jaren weer herstelt. Pogingen om wat ‘groene loten’ aan het herstel te wensen, verwarren een crisis van een tijdperk met een cyclische crisis en zijn weinig meer dan opgetogen reclame. Ja, astronomische bedragen geld hebben voorkomen dat het financiële systeem geheel in elkaar klapte, maar de reddingspakketten zijn benut om verandering te voorkomen, niet om ze in gang te zetten. We zitten gevangen in een staat van onzekerheid.

Crisis in het centrum

En toch, er is wat gebeurd. Herinner je die angstaanjagende en tegelijk enerverende dagen die eind 2008 begonnen en waarin alles zo snel ging, toen de oude dogma’s wegvielen als herfstbladeren? Die waren er echt. Iets is daar gebeurd: de oude en beproefde manieren om dingen te doen, ingesleten na bijna dertig jaar van mondiaal neoliberalisme, begonnen het te begeven. Wat lang voor gegeven beschouwd werd, was ineens niet meer zinvol. Er vond een verschuiving plaats in wat we het midden (the middle ground) noemen: de discoursen en praktijken die het centrum van het politieke veld bepalen.

voor de zekerheid; het midden is niet alles dat er is, maar het is wat de dingen in de wereld eromheen een meer of minder grote mate van relevantie geeft, waarde of marginaliteit. Het vormt een relatief stabiel middelpunt waartegen al het andere afgemeten wordt. Hoe verder van het midden een idee, project of praktijk staat, des te waarschijnlijker is dat het wordt genegeerd, of afgekeurd of op een of andere manier onderdrukt, Hoe dichter in de buurt, hoe meer kans het maakt om opgenomen te worden – wat op z’n beurt het midden min of meer zal beïnvloeden. Centra worden ook niet ‘van bovenaf’ gedefinieerd, zoals in bepaalde conspiratieve nachtmerries. Ze ontstaan uit de verschillende manieren van doen en zijn, denken en spreken, en worden op zo’n manier verstrengeld dat ze elkaar individueel en als geheel versterken. Hoe meer ze verenigd zijn ‘van onderaf’ als een midden, des te meer krijgt dit midden het vermogen om ‘van bovenaf’ te verenigen. In die zin zijn de contouren van iets als ‘neoliberalisme’ al geschetst voordat er iets zo genoemd werd, maar het moment waarop het benoemd werd, is een kwalitatieve sprong: het punt waarop relatief losstaande beleidsmaatregelen, theorieën en praktijken identificeerbaar werden als een geheel.

Het benoemen van dingen als Thatcherisme in het Verenigd Koninkrijk, of Reaganisme in de VS, markeerde zo’n moment voor iets dat zich eerder gedurende zekere tijd aan het vormen was, en dat het centrum gedurende de afgelopen drie decennia gedomineerd had: neoliberalisme, zelf een antwoord aan de crisis van het voorgaande midden, Fordisme/Keynesianisme. Het tijdperk van de New Deal en z’n verschillende internationale equivalenten had de opkomst gezien van een sterke arbeidersklasse die gewend was geraakt aan het idee dat z’n basisbehoeftes verzorgd zouden moeten worden door de welvaartsstaat, dat de reële lonen zouden stijgen  en dat er altijd recht was op meer. Aanvankelijk was de speerpunt van het neoliberale project gericht op het aanvallen van deze ‘veeleisende’ arbeidersklasse en de staatsinstellingen waar het oude klasse-compromis in vastgelegd was. Voorzieningen van de verzorgingsstaat werden teruggedraaid, lonen stegen niet meer of gingen omlaag, en ‘precariteit’ werd in toenemende mate de normale arbeidssituatie.

Maar deze aanval had een prijs. De New Deal had machtige arbeidersbewegingen ingekapseld – massale vakbewegingen – in het midden, waarmee geholpen werd om een lange periode van kapitalistische groei te stabiliseren. En het zorgde voor lonen die hoog genoeg waren om te garanderen dat alle spullen die voortgebracht werden door een plotseling enorm meer productief industrieel systeem – gebaseerd op Henry Fords lopende band en Frederick Taylor’s ‘wetenschappelijk management’ – ook gekocht konden worden. Stukje voor stukje werd de felle aanval op de arbeidersklassen in het mondiale Noorden gecompenseerd door lage rentestanden (dwz. goedkoop krediet) en toegang tot goedkope goederen, uit massaproductiezones waar de lonen het laagst waren (zoals China). In het mondiale Zuiden werd het vooruitzicht voorgespiegeld om op een dag vergelijkbare levensomstandigheden te behalen. In deze zin was de neoliberale globalisering de globalisering van de American Dream: ‘get rich or die trying’.

Natuurlijk was ook het neoliberalisme gebaseerd op een soort ‘deal’. Maar het woord heeft hier een andere betekenis; z’n manier van aantrekken/inpakken was niet vergelijkbaar met die van het Fordisme/Keynesianisme. Die laatste omvatte zichtbare en speciaal gevormde collectieve krachten via vakbonden en boerenorganisaties; de eerste werkte meer als het afkopen van de oorspronkelijke deal, waarbij individuen direct als individuen werden aangesproken. Het was een midden dat voortkwam uit ‘afwijkende’ verlangens, discoursen en praktijken die zochten naar wegen uit de bestaande situatie (de angst dat vakbonden te machtig zouden worden, ontevredenheid met de eenheidsworst van alles, para-statelijke praktijken van corruptie die een overgereguleerd leven compenseerden) en had in die zin alles te maken met individualisering. Zeker, het was gericht op het creëren van een specifiek soort individu, een ge-atomiseerde zelfstandige ondernemer wiens collectieve sociale banden ondergeschikt gemaakt waren aan het zoeken naar private winst.

Crisis van het gemeenschappelijke (‘the common’)

Momenteel is de neoliberale deal waardeloos en leeg; het midden is afgebrokkeld. We zijn het tijdperk voorbij dat goedkoop krediet, stijgende huizenprijzen en dalende goederenprijzen konden compenseren voor stagnerende lonen. Die dagen zijn voorbij maar er is geen nieuw midden ontstaan. Niemand heeft ‘ingestemd’ met enige alternatieve ‘deal’. En daarom bevinden we ons nu in een staat van onzekerheid.

Let wel, deals en ‘middens’ gaan niet noodzakelijkerwijs hand in hand. Een nieuw midden kan misschien uitmonden in een deal, expliciet (zoals bij de New Deal van de jaren 1930) of impliciet (zoals neoliberalisme) – en het zal ook steviger en stabieler zijn in zo’n geval. Maar een nieuw middelpunt van het politieke veld kan ook ontstaan zonder. Een midden heeft niet nodig dat er een mate van overeenstemming is als bij een deal; het volstaat maar is geen noodzakelijke voorwaarde. Ze omvat echter wel altijd een proces van aantrekken en inkapselen van krachten die het zouden kunnen bedreigen – de mate wordt dan bepaald door de contouren van elk opduikend midden zelf.

Het afsluiten van een overeenkomst (‘deal’) is als het instemmen – bewust of anderszins – met een (tijdelijke) wapenstilstand die volgt op een forse veldslag. Maar een midden zou zichzelf ook kunnen vormen in een tijdperk van voortdurend conflict en getwist – een meer uitgerekte slijtageslag. Vanaf ons huidige uitkijkpunt is veel onduidelijk. We kunnen zeker niet voorspellen hoe lang de strijd gaat duren om wat zal uitmonden in het nieuwe politieke ‘gezond verstand’ en wat de uitkomst daarvan zal zijn. Bovendien zijn zelfs de verschillende partijen niet duidelijk. Uitvinden wie je bondgenoten zijn, gebeurt pas als de strijd is begonnen. Dus wie zal er nu tegen wie vechten, en om wat? Wat zal de gemeenschappelijke grond zijn onder bewegingen in de nieuwe strijden en die die daaruit voort zullen komen?

Onze opvatting van ‘gemeenschappelijk grond’ is, net als bij dat ‘midden’, een theoretisch instrument. We gebruiken die om de kruispunten en echo’s te benoemen van verschillende strijden, praktijken, discoursen, doelen en referenties. In de voorgaande andersglobaliserings beweging, was de gemeenschappelijke grond de gedeelde ‘Ene Nee‘ – tegen de monopoliserende logica van neoliberalisme – samen met de erkenning dat er ‘Vele Ja’s‘ waren – de veelsoortigheid van alternatieve begrippen van economie, ‘commons’ en het sociale. Gedurende vele jaren konden veel bewegingen samenkomen en elkaar herkennen als verwanten op deze gemeenschappelijke grond van verwerping van het neoliberalisme, zonder de verschillen te ontkennen. Maar het uiteenspatten van het midden betekent ook dat een gemeenschappelijke grond die gebaseerd is op verzet daartegen, ook in duigen gevallen is.

Schuivende Gronden

Van waanzin naar hoofdstroom?

Tot voor kort zou iedereen die voorstelde om de banken te nationaliseren afgeserveerd zijn als een oplichter en een gek, als iemand die niet beschikte over de meest basale kennis van economie en hoe een ‘gecompliceerde geglobaliseerde wereld’ functioneert. De grip van de ‘orthodoxie’ was dermate groot dat zo’n idee weggewuifd zou worden zonder zelfs maar de noodzaak te voelen een argument daarvoor te moeten bieden. Maar het afgelopen jaar hebben regeringen over de hele wereld feitelijk een groot deel van hun financiële sector genationaliseerd, terwijl ze verbijsterende hoeveelheden publiek geld aan die instellingen gaven die in private handen bleven. Vergelijkbare bewegingen naar de hoofdstroom hebben plaatsgevonden in de discoursen rond klimaatverandering en ‘commons’.  Elke ‘serieuze’ politicus moet op z’n minst doen alsof hij bezorgd is over aardopwarming. En de ‘commons’ (‘gemeenschappelijkheden’, dat wat ‘publiek’ zou moeten zijn en blijven, vert.), lang alleen bij links op de agenda, zijn nu ook in het vocabulaire van centrum-intellectuelen en politici doorgedrongen: van groeiende erkenning van de ‘publieke baten’ van toegang tot goedkope medicijnen en andere intellectuele eigendomsrechten, tot voorzichtige goedkeurende commentaren in The Economist en het verlenen van de jaarlijkse prijs van de Zweedse Rijksbank voor economie (vergelijkbaar met de nobelprijs) aan Elinor Ostrom voor haar werk over ‘commons’. Als je dit alles bij elkaar zet, zou je kunnen concluderen dat het zwaartepunt van het publieke debat naar links is verschoven.

Toch moeten we ook opmerken dat de recente nationaliseringen gedaan werden met als argument dat ze juist nodig zouden zijn om het gefinancialiseerde kapitalisme te redden, niet als onderdeel van een sociaal democratisch programma van herverdeling, en al helemaal niet als strategie voor een socialistische verandering. Vergelijkbaar is de new green economie die nu op de publieke agenda’s van politici staat, gericht op het behouden van een productivistisch ontwikkelingsmodel dat is gebaseerd op grote bedrijven, door dat te verbinden aan meer milieuvriendelijke en duurzame processen en energiebronnen.

Dus er zijn wel dingen veranderd maar de mate van verandering is, gevangen in onzekerheid, allerminst duidelijk. Laten we dan in ieder geval helder zijn over waar dingen begonnen te gebeuren. Misschien is de meest duidelijke verandering wel op het gebied van wat er gezegd kan worden – wat aanvaard kan worden als geldig argument, eerder dan dat het verwezen wordt naar een woesternij die bewoond wordt door razende ideologen en onbenullen. In z’n hoogtijdagen was de neoliberale ideologie effectief in het uitbannen van alle andere ideeën omdat het zich voordeed als non-ideologisch, als niet meer dan de ‘redelijke’ toepassing van de ‘wetenschap’ van gebruikswaarde. Vandaag daarentegen, is het mogelijk om te zien (en te zeggen) dat de vooronderstellingen van deze redelijke besluiten, natuurlijk, ideologisch waren. De markt zoekt helemaal niet naar evenwicht, de maximalisering van eigenbelang kan instincten van zelfbehoud overwoekeren en tot ondermaatse resultaten voeren, en in tijden van crisis wordt elke ‘trickle down’ omgeleid in omgekeerde richting voor de geldlawine van de bailouts. De vooronderstellingen van die zogenaamd non-ideologische argumenten – zoals de omvorming van ‘de markt’ naar een natuurlijk gegeven en door wetenschappelijke wetten gestuurd die beschikbaar waren voor de ortho-doxe (‘correcte mening’) economen maar niet voor de hetero-doxe (‘andere mening’) – zijn nu ontkracht. De hardcore neoliberale ideologie zal niet langer de politieke ruimte vormgeven door de voorwaarden te bepalen en te mogen zeggen wat goed en slecht is (investeringen liever dan publieke uitgaves, efficiënt privaat tegenover inefficiënt publiek, markten niet planning), en het zwaartepunt van het debat naar zichzelf te trekken. Neoliberale orthodoxie vormt niet langer het centrum van politiek waartegen alle andere posities zich moeten opstellen.

Zombie-liberalisme

Maar betekent de verdwijning van het ideologische midden dat het neoliberale tijdperk feitelijk voorbij is? Of is dit slechts een pauze, een soort van radicaal dieet om inefficiënt kapitaal en instellingen af te schudden, zodat het neoliberalisme weer ‘leaner and meaner’ kan opduiken? Aan de ene kant is de recente bailout-gekte een simpele roofridder-achtige plundering van publieke middelen geweest, en niet een hervorming van het bankensysteem en het financiële systeem, die een drastische verergering betekende van 30 jaar neoliberale ‘herverdeling naar boven’ van rijkdom. Aan de andere kant heeft deze reusachtige overval z’n ideologische motivering verloren waardoor het te kijk staat als precies wat het is: diefstal. Neoliberalisme heeft altijd twee kanten gehad. Het was tegelijkertijd een tegenaanval van elites tegen de sociale verworvenheden die waren gewonnen door arbeiders- en andere bewegingen sinds de jaren 1930 en een poging om rijkdom terug te schuiven de sociale ladder op, en een ideologisch project dat beweerde ‘de markten’ te vrijwaren van onnodige interventies door overheden en andere bemoeiallen.

Wat blijft over van neoliberalisme als de ideologische verpakking eraf valt? Het is niet langer een (relatief) samenhangend politiek-economisch programma: het is veranderd in de plunderingen van een terugtrekkend leger, een manier van booby-trapping van het politieke systeem voordat het de controle daarover moet overgeven. Maar deze booby traps zijn, zelfs als ze worden ontdaan van hun ideologische camouflage, wel degelijk gevaarlijk en dodelijk. In alle landen die bailouts en/of financiële crisis hebben doorgemaakt, zijn gigantische begrotingstekorten ontstaan die nu worden benut door precies die sociale krachten die er het meest van geprofiteerd hebben (in absolute zin) om te stellen dat ze betaald zouden moeten worden met nog meer rondes van bezuinigingen. Door de controle over te doen aan wat ‘experts’ die buiten elke vorm van verantwoording staan, wordt het neoliberalisme wat beteugeld. Een leuke truc: de financiële sector gebruikt de schulden die zijn ontstaan om ze te ondersteunen om de voortzetting te garanderen van de controle over het beleid.

Het plaatje is verwarrend, en wordt dat steeds meer. Terwijl krediet opdroogt en prijzen van voedsel en energie omhoog gaan, blijven de lonen van arbeiders achter en, in het Noorden, nemen hun schulden toe. Een schijnbaar herstel dat lonen niet massaal verhoogt of persoonlijke schulden schrapt, zal daar niets aan veranderen. De deal is voorbij, als het ware. Maar als er geen overeenkomst meer is, en geen ideologie meer, wat blijft er dan over van de sociale basis van neoliberalisme – het neoliberale machtsblok? In het kort; het is ontregeld maar nog niet geheel in scherven. Er is niet langer een sociale groep die een geloofwaardige claim kan leggen op het ‘leiderschap’ in de samenleving, de politiek, cultuur of economie. “Het midden houdt het niet”, het is gebroken en laat een verward en wreed leger achter, instellingen die niet langer aangestuurd worden door een coherent raamwerk, politieke partijen die nog steeds uit zijn op macht maar niet meer beschikken over echt programma’s.

Maar als het machtsblok zwak is en bezig met het grootschalig leeghalen van het systeem dat het voorheen bestuurde, en als – vooral –  de ideologische kern van neoliberalisme verdwenen is, waarom ontstaat er dan geen nieuw midden? Hoe komt het dat de kennelijke discursieve verschuiving naar links niet uitbetaalt in praktische zin? Het antwoord ligt gedeeltelijk in het feit dat het neoliberale project zich veel minder op ideologie verlaatte dan haar critici geneigd zijn te denken. Theorieën en ideologieën worden gebruikt om neoliberale ideologen en activisten te creëren, maar overtuiging door argumenten is niet de manier waarop het onze subjectiviteiten verandert en de grenzen van wat we als mogelijk beschouwen. Deze veranderingen worden veel eerder operationeel teweeggebracht dan ideologisch, dat wil zeggen door middel van ingrepen in de samenstelling van de maatschappij. Neoliberalisme re-organiseert materiële processen om de sociale werkelijkheid tevoorschijn te brengen waarvan haar ideologen beweren dat die al bestaat. Het poogt zijn eigen vooronderstellingen te produceren.

Eerder dan te worden overtuigd door de macht van neoliberale argumenten, worden mensen getraind om zichzelf te zien als rationele voordeel-maximaliseerders, die onvatbare wezens van de economische theorie. Deze training vindt plaats door een gedwongen verbintenis met markten, niet alleen in de vorm van onze economische activiteiten, maar in alle velden van ons leven: bij onderwijs, gezondheidszorg, kinderverzorging, noem maar op. Neem het schoolsysteem in Groot-Brittannië. Een leger van overheidsinspecteurs en statistici stelt bergen gegevens samen over de prestaties van de school en ouders worden geacht deze informatie te gebruiken om te kiezen voor de juiste school. Onderwijs wordt beschouwd als een voorbereidend lichaam  voor de arbeidsmarkt, en dus wordt ‘rationele keuze’ aangeroepen om te rechtvaardigen dat bepaalde studenten al op vroege leeftijd richting beroepstraining gestuurd worden. Ondertussen proberen veel ouders uit de middenklasse de kansen van hun nageslacht zo groot mogelijk te maken om de “best mogelijke start in het leven te krijgen” door particuliere onderwijzers in te huren of zich elke zondag naar de kerk te slepen (Anglicaanse scholen hebben de beste reputatie).

In wezen worden mensen gedwongen om ‘human capital’ te worden, kleine bedrijfjes die elkaar moeten beconcurreren – een geïsoleerde atoom die geheel verantwoordelijk is voor zichzelf. In deze context was de individuele ‘deal’ die het neoliberalisme aanbood begrijpelijk. Neoliberalisme gaat niet – of ging niet – alleen over veranderingen in mondiaal bestuur of hoe staten bestuurd zouden moeten worden: het gaat over management van individuen, over hoe je zou moeten leven. Het heeft een model voor leven ingesteld en vervolgens de mechanismen om je te begeleiden naar de ‘vrije’ keuze van die manier van leven. De dobbelstenen zijn gestoken. Als je heden ten dage aan de maatschappij deel wilt nemen, ben je gedwongen je te gedragen als een Homo economicus.

Op veel manieren is het deze neoliberale codering van niet alleen publieke instellingen en beleidsprogramma’s maar van ons eigenste zelf, die ons in onzekerheid gevangen houdt. Het neoliberalisme is dood maar lijkt dat nog niet te beseffen. Hoewel het programma niet langer ‘zinvol’ lijkt, wankelt z’n logica voort, als een zombie in een splatterfilm uit de jaren ’70: afzichtelijk, hardnekkig en gevaarlijk. Als er geen nieuw midden in staat is om op te komen om het afdoende te vervangen, zou deze situatie wel eens een flinke tijd voort kunnen duren. Alle grote crises – van de economie, klimaat, voedsel, energie – zullen onopgelost blijven, stagnatie treedt op (bedenk dat de crisis van het Fordisme langer dan een heel decennium tijd nam in de jaren ’70 om opgelost te worden). Zo is het ‘onleven’; van een zombie, een lichaam dat ontdaan is van zijn doelen, en niet in staat zich aan te passen aan de toekomst, geen plannen kan maken. Een zombie kan alleen naar gewoonte ageren, en gaat zelfs door als’ie aan het ontbinden is. Is dat niet de wereld waar we ons momenteel in aantreffen, die van het zombie-liberalisme? Het lichaam van het neoliberalisme strompelt voort, maar zonder richting of teleology (doelenleer, vert.).

Elk project dat deze zombie beoogt te verslaan, zal op veel verschillende niveaus moeten opereren, net als het neoliberalisme deed, wat betekent dat het verbonden moet zijn aan een nieuwe manier van leven. En het moet vanuit het hier-en-nu beginnen, de huidige samenstelling van de mondiale maatschappij, waarvan grote delen nog steeds in de greep van de neoliberale zombie zitten. Dit is de grootste uitdaging waar degenen voor staan die een New of Green New Deal voorstaan. Het is geen zaak van simpelweg de denkwijze van de elite vervangen of wat sleutelen aan de overheidsuitgaven: het vereist een meer fundamentele verandering. Niet alleen een verandering van bewustzijn van de kop van de samenleving, maar een transformatie van het sociale lichaam.

Het midden en het gemeenschappelijke

We kunnen vele symptomen ontwaren van het verdwijnen van het oude midden. In zekere zin ligt hier de betekenis van het Obama-fenomeen: een politiek project dat aan de macht komt op een golf vage beloftes van ‘hoop’ en ‘verandering’ zegt minder over de kracht van zijn eigen ideeën dan over de zwakte van die van anderen. Ondertussen hebben we aan de andere kant van de Atlantische Oceaan gezien hoe parlementair links instort in een aantal recente verkiezingen. Of ze nu aan de macht zijn of niet, Europa’s centrumlinkse partijen zijn afgestraft in de stembus, terwijl de stemmen voor rechts beter uitgevallen zijn. Velen zijn verbaasd over het feit dat centrumlinks de schuld krijgt van de economische crisis, maar het links dat het neoliberalisme heeft omarmd werd haar meest enthousiaste aanhanger: zij waren het die het gingen zien als een progressieve kracht die ontwikkeling zou kunnen brengen zelfs voor de armen in de wereld. (Geen groter zeloot dan de bekeerling). Het is de vernietiging van deze illusie die geleid heeft tot de ineenstorting van neoliberaal links.

Betekent dat nu dat de vele linkse critici van het neoliberalisme (en, soms, kapitalisme), van linkse radicale partijen tot de andersglobalisten van Seattle en Genua, nu achterover kunnen  zakken in voldoening over zichzelf? Ze kunnen nu immers beweren dat ze de hele tijd gelijk hadden toen ze weerstand boden tegen niet alleen de neoliberale triade van financialisering, deregulering en privatisering, maar ook de Derde Weg van Blair en de zijnen? Wij rekenen ons tot die critici en we hebben zeker gelijk gehad wat betreft een aantal van die dingen – bijvoorbeeld de instabiliteit van het neoliberale kredietsysteem. Maar een van de ernstigste fouten die we juist nu zouden kunnen maken, zou zijn te veronderstellen dat de oude antwoorden en zekerheden nog steeds geldig zijn. Met het verdwijnen van de oude, anti-neoliberale gemeenschappelijke grond, en de opkomst van nieuwe strijden, moeten we niet alleen de vraag weer aangaan over wie ‘we’ zijn (of waren). Wij moeten dus een nieuw ‘we’ construeren. We moeten nieuwe voelsprieten ontwikkelen voor opkomende antwoorden op de huidige samenloop van omstandigheden. We moeten het vermogen hebben om te herkennen op welke niveaus deze antwoorden communiceren en moeten actief pogen te identificeren op welke punten ze elkaar overlappen en versterken. Met andere woorden, we moeten – collectief – nieuwe gemeenschappelijke gronden creëren, identificeren en benoemen.

Het benoemen van een gemeenschappelijke grond is grotendeels een kwestie van analytisch werk: het identificeren van onderdelen en richtingen van verschillende trajecten en daar op reageren om gemeenschappelijkheden te versterken, spanningen die kunnen worden overwonnen te bestrijden en degene waar dat niet mogelijk is erkennen. Natuurlijk betekent  het benoemen van iets als gemeenschappelijke grond altijd dat er een gedeeltelijke synthese voorgesteld wordt; maar deze synthese kan slechts zo effectief zijn als de diepte van de analyse waarop ze gebaseerd is. Het werkt alleen in die mate dat wat het benoemt alleen iets betekent voor degenen die erdoor aangesproken worden.

Gemeenschappelijke gronden hebben, net als de middens (‘middle grounds’) een dubbel karakter.  Enerzijds hebben ze een ‘objectieve’ kant: diverse praktijken, subjectiviteiten, strijden en projecten hebben misschien gemeenschappelijkheden, of weerspiegelen elkaar, zelfs als de ene zich niet van de andere bewust is. Aan de andere kant kunnen gemeenschappelijke gronden een subjectieve kant hebben, hetgeen een zeker zelfbewustzijn vereist en het vermogen om the herkennen wat gemeenschappelijk is in andere strijden of projecten. De ‘ene nee‘ afwijzing van neoliberalisme is een duidelijk voorbeeld van een zelfbewuste, subjectieve gemeenschappelijke grond. Er is een actieve krachtsinspanning voor nodig om gemeenschappelijke gronden te identificeren, maar het identificeren en instandhouden ervan helpt om ze effectiever te maken. Dit zelfbewustzijn creëert een terugkoppelingsproces dat ervoor kan zorgen dat de gemeenschappelijke grond aan stevigheid wint en ook het vermogen van het midden om het in te dammen kan overstijgen. Gemeenschappelijke gronden bezitten een element van autonomie, eigen vragen stellend op eigen voorwaarden.

Dit voert tot de volgende vraag: hoe beïnvloeden gemeenschappelijke gronden de middens? Om te beginnen, gebeurt dat vaak op manieren die onzichtbaar zijn, als centrifugale (centrumvluchtende, vert) krachten tegenover de centripetale (centrumaantrekkende, vert.) kracht van het midden. Het zijn nieuwe praktijken en levenswijzen en denken die afwijken van de synthese, ze spreiden zich uit zonder noodzakelijkerwijze een zichtbare uitdaging van het centrum te worden. Denk aan de vele verborgen conflicten van fabrieksarbeiders of kantoorpersoneel die het werktempo drukken zonder een echte staking te organiseren, of aan het effect op de samenleving van homo’s en lesbiennes die zich hoekjes in de maatschappij bevochten hebben voor hun wensen, of de hybride godsdienstvormen in Latijns Amerika en Afrika, waar inheemse bevolking en slaven hun tradities beleefden onder de neus van de kolonisatoren.  Denk aan de komst van de pil en de manier waarop die vrouwen meer macht over hun eigen lichaam gaf, waardoor veranderingen in seksuele relaties veroorzaakt werden, en in sociale rollen en identiteiten.

Zulke verschijnselen worden zichtbaar als ze aanschuren tegen het midden en in conflict komen met bestaande instellingen en praktijken. Gemeenschappelijke gronden problematiseren de manier waarop het midden de wereld samengesteld heeft, door vragen op te werpen waar het geen weg mee weet. De effecten van zulke onbenoemde gemeenschappelijke gronden en de mutaties die ze bewerkstelligen kunnen nog steeds beperkt zijn, en gaan vaak vergezeld van een of andere vorm van afkeuring of repressie. Gemeenschappelijke gronden worden machtiger en hun effecten krijgen duidelijker vorm als ze zowel zichtbaar worden als benoemd worden. Dan verandert hun centrifugale kracht in openlijke antagonisme.

Maar dit antagonisme is niet simpelweg een doel in zichzelf. Gedurende de jaren 1990, toen het neoliberale midden op z’n sterkst was, op z’n meest hegemonische, was het nodig om een antagonisme te benoemen en in stand te houden dat zich op genoeg afstand van dat midden hield,  precies omdat een van de dogma’s van het neoliberalisme – het ‘einde van de geschiedenis’ – afgekondigd had dat alle antagonismes afgelopen waren. Vandaag is de situatie anders. Mondiaal gezien lijkt links zwak, maar de gelijktijdige en vergelijkbare zwakte van het midden geeft ‘ons’ een uniek vermogen om te interveniëren in het vormgeven van het nieuwe midden. Het werk van het benoemen van nieuwe middens, vereist tegelijkertijd het vergroten van onze macht om de uitkomst van de vele mondiale crises vorm te geven, door invloed uit te oefenen op de manieren waarop ze behandeld worden.

We moeten echter beseffen dat de opkomst van een gemeenschappelijke grond die een nieuw midden opwerpt, niet noodzakelijkerwijze positief is. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de geboorte van neoliberalisme zelf. De Mont Pelerin Society, in 1947 opgericht door Friedrich Hayek, onderzocht gedurende de hele ‘gouden eeuw’ van het Keynesianisme vrije markt-ideeën. Datzelfde deed de kring van bewonderaars rond de Russisch-Amerikaanse schrijver en filosoof Ayn Rand in de jaren 1950. Onder de leden van de Mont Pelerin Society bevonden zich George Shultz en Milton Friedman – Shultz  maakte carrière in de regeringen Nixon en Reagan en op de Universiteit van Chicago hebben beide mannen de ‘Chicago Boys’ opgeleid die de Latijnsamerikaanse economieën van de jaren 1970 en 1980 liberaliseerden. De jonge Alan Greenspan, die later hoofd van de Federal Reserve werd (het stelsel van centrale banken in de VS, vert.), was een lid van de kring van Rand. Deze vrije markt-denkers en activisten formuleren een gemeenschappelijke grond die het Keynesiaanse/Fordistische midden tot het bot opschudde en vervolgens vernietigde.

Naar nieuwe gemeenschappelijke gronden?

Maar terwijl het mag lijken dat we in onzekerheid gevangen zitten, wordt er nog steeds geschiedenis gemaakt. In de laatste paar jaar hebben we de uitbarsting gezien van een veelheid aan strijden, sommige meer zichtbaar dan andere. In delen van het mondiale Noorden is een beweging van directe actie tegen klimaatverandering en voor klimaatrechtvaardigheid opgekomen die snel groeit. Er is  groeiende politieke activiteit rond universiteiten – zoals een golf bezettingen en stakingen over heel Italië tegen de hervormingswet, en massaprotesten tegen de stijgende studiegelden en verlies aan banen aan de Universiteit van Californië. In sommige gevallen zijn protestbewegingen ontstaan rond thema’s die direct met de financiële crisis verbonden zijn, bijvoorbeeld in IJsland, Ierland, Frankrijk (herinner je je de ‘bossnappings’?), of , zoals in Griekenland, houden ze verband met de wijdverspreide sociale malaise over gebrek aan perspectief voor de ‘700 euro generatie’. In Latijns Amerika, zeker een deel van de wereld waar linkse krachten aan de winnende hand zijn, zijn explosieve strijden van inheemse volkeren over controle over natuurlijke hulpbronnen. Inheemse mensen in Peru hebben de regering en haar leger met succes het hoofd geboden om te voorkomen dat bossen en gemeenschappen vernietigd zouden worden voor de ontginning van nieuwe oliebronnen. Elders heeft de Beweging voor de Emancipatie van de Niger Delta strijd geleverd tegen het Nigeriaanse leger en verschillende operaties van Shell stilgelegd. In Zuid Korea hebben ontslagen arbeiders de Ssang Yong autofabriek  in Seoul bezet en felle gevechten met de politie en het leger geleverd. Pas na een massale operatie konden ze ontruimd worden.

Hoewel we lang door zouden kunnen gaan met deze lijst, valt niet te ontkennen dat we de indruk krijgen dat al deze strijden relatief van elkaar afgescheiden zijn gebleven. Ze hebben in ieder geval veel te weinig weerklank gevonden om nieuwe gemeenschappelijke gronden te vestigen. Maar we kunnen wel zeker zijn over een aantal punten en, vanaf hier, is het misschien mogelijk om een aantal opkomende trends te onderscheiden. Eerst en vooral weten we dat bij een crisis van het gigantische niveau als deze, uiteindelijke zowel nieuwe gemeenschappelijke gronden als ‘middens’ zullen moeten ontstaan rond de problematiek die het oude tijdperk op z’n knieën kreeg.

Neem weer de crisis van het Fordisme. Tegen de jaren 1970 hadden niet alleen de voortdurend hoge lonen geleid tot een crisis van winstgevendheid, maar er waren ook wijdverspreide angsten dat vakbonden te sterk waren geworden, de staat te groot en te bureaucratisch, het leven te eenvormig. Het succes van het neoliberale project, in ieder geval in het hart van de Anglo-Amerikaanse regio, lag gedeeltelijk in het feit dat het deze problemen effectief bestreed, en dat het verlangens, discoursen en  praktijken opving die voorheen ‘afwijkend’ waren, door individuen het vermogen voor te spiegelen om die te verwezenlijken. Toen het neoliberalisme de vakbonden verpletterde, stagnatie eindigde en inflatie versloeg, beantwoordde het enerzijds de problemen die de oude New Deal op z’n knieën had gebracht, en legde het anderzijds het grondwerk voor het opdoemen van een nieuw set van systematische problemen.

De eerste problematiek die duidelijk wordt, en begrijpelijkerwijze meteen, in de crisis van het neoliberalisme toont zich heel anders, afhankelijk van je positie. Wat van bovenaf lijkt op een ‘economische crisis’ (tegenvallende groei, tegenvallende  winsten, tegenvallende vraag) wordt van onderaf ervaren als een ‘crisis van sociale reproductie’. Werkloosheid tiert welig en nationale tekorten zetten de sociale zekerheid onder steeds grotere druk. Het antwoord van de zombie-liberalen is uiteindelijk een zelf-nederlaag geweest: de banken te hulp schieten en sommige industrieën met goede connecties (maar tegen hoge kosten voor regeringen, die hun bestedingstekorten moeten vergroten). proberen de luchtbel van goedkope krediet weer op te pompen en hopen dat iemand het geld wil lenen dat aangeboden wordt. Maar helaas, er is geen bron voor massale vraag, geen noodvoorraad aan consumenten, geen grootschalige investeringsmogelijkheden. Langs deze weg ligt weinig anders dan meer toekomstige ruïnes.

Deze twee perspectieven op dezelfde crisis roepen natuurlijk om twee heel verschillende ‘logische’ antwoorden. Terwijl de reactie op zombie-liberalisme zinvol lijkt volgens z’n eigen (ondode) logica, is het antwoord op de crisis van sociale reproductie misschien een strategie van vergemeenschappelijking (‘commoning’). Dit zou een verdediging vormen, de creatie en uitbreiding van hulpbronnen die gemeenschappelijk gehouden worden en voor iedereen toegankelijk: uitbreiden van openbaar vervoer, het socialiseren van gezondheidszorg, garanderen van basisinkomen, enzovoort. Dit soort strategie zou twee essentiële doelen aan elkaar verbinden. Ten eerste zou die onze onmiddellijke angsten het hoofd bieden dat we ons levensonderhoud zouden verliezen – omdat er ruimtes zouden ontstaan waar sociale reproductie mogelijk wordt buiten de door crisis geplaagde circuits van het kapitaal. Ten tweede zou het de atomisering tegengaan die veroorzaakt wordt door drie decennia van neoliberale subjectivering in markten – net als het inbinden in op markten gebaseerde interacties neigt naar het creëren van markt-subjecten, zal het verbinden aan vergemeenschappelijking ‘gemeenschappelijke’ subjectiviteiten vormen. En als een ander, even ‘logisch’ antwoord op de economische crisis de poging is om bepaalde mensen uit te sluiten van collectieve hulpbronnen, dan biedt de vorming van open gemeenschappelijkheden als antwoord op de crisis van sociale reproductie daar tegenwicht tegen. Open gemeenschappelijkheden zouden de nativistische, racistische politiek die momenteel met name in Europa en delen van Afrika en Azië terrein wint, ondermijnen.

Een tweede problematiek is die van de biocrisis, van de vele socio-ecologische crises die momenteel de wereld teisteren als gevolg van de tegenstelling tussen de oneindige behoefte van het kapitaal om te groeien en het feit dat we op een eindige planeet leven. Ook de biocrisis heeft twee gezichten. Vanuit het perspectief van regeringen en kapitaal, ziet die eruit als een groeiende bedreiging van de sociale stabiliteit. Klimaatverandering ondermijnt levensgemeenschappen, waardoor het aantal mensen dat gedwongen wordt z’n reproductie op buiten-legale manieren te zoeken, toeneemt. Grote bewegingen van ‘klimaatvluchtelingen’ worden gevreesd door veel regeringen. Piraterij is het antwoord van Somalische vissers en anderen op de overbevissing van de wateren bij de Hoorn van Afrika. Maar staten en kapitaal beschouwen precies deze bedreigingen van de sociale stabiliteit ook als kansen om hun politieke autoriteit weer meer legitimiteit te geven, hun regeermacht te vergroten en een nieuwe ronde van ‘groene’; economische groei tot stand te brengen, gevoed door uranium en bezuinigingen.

Maar de biocrisis, zoals de naam al zegt, is er een die het leven bedreigt; en dat in onevenredige mate doet met de levens van degenen die het minst aan de oorzaken bijgedragen hebben. In toenemende mate komen bewegingen die rond deze tegenstelling – tussen kapitaal en leven, groei en grenzen – bijeenkomen dat rond het besef van klimaatrechtvaardigheid: het idee dat antwoorden op de crisis de bestaande onrechtvaardigheden en machtsonevenwichtigheden eerder zouden moeten bestrijden dan vergroten, en dat de slachtoffers direct betrokken zouden moeten zijn bij de formulering van die antwoorden.

Natuurlijk kunnen we er niet zeker van zijn dat nieuwe middens en gemeenschappelijke gronden zullen ontstaan rond enige van deze thema’s – de economische crisis/crisis van sociale reproductie en de biocrisis – maar we zijn ervan overtuigd dat enig succesvol nieuw project beide zal moeten aanpakken.

Van gemeenschappelijkheden naar grondwetten

Het toestaan dat een nieuwe gemeenschappelijke grond ontstaan, houdt een moment van verlichting in, een afstappen van aannames, tactieken en strategieën van de anti-neoliberale, tegen-globalistische protestscyclus van het einde van de eeuw. De gemeenschappelijke grond die uit die periode opgebouwd en instandgehouden is, zal opnieuw samengesteld moeten worden, bezien door het prisma van de huidige situatie.

De tegen-globaliseringsbeweging was argwanend jegens – of vaak zelfs geheel tegen – instellingen per se, gevestigde vormen van macht. Deze argwaan was duidelijk, bijvoorbeeld, in de spanningen binnen een van z’n meest geïnstitutionaliseerde vormen, het Wereld Sociaal Forum (WSF). De tegen-globaliseringsbeweging had, natuurlijk, een goed gefundeerde reden voor deze scepsis: het was het resultaat van het algemene besef dat de neoliberale ideologie met succes de meeste sociaaldemocratische partijen en vakbonden had gekoloniseerd.

Maar toen de crisis van het neoliberalisme uitbrak werd duidelijk dat dit wantrouwen jegens instellingen zich had vertaald in een onvermogen om op een consequente manier politiek en economie vorm te geven. Antagonisme jegens instelling als doel of zich is een doodlopende straat. De macht om instellingen te ontruimen levert een leegte op die de politiek, die een hekel heeft aan vacuüm, neigt te bedekken met berekende coöptatie. Momenten van antagonisme zijn ofwel deel van een voortdurend proces van het opbouwen van autonomie en van nieuwe vormen van macht, of ze lopen het risico van doodbloeden of , nog erger, van terugslag. Vandaag de dag hebben we meer nodig dan een sporadisch vertoon van kracht: we hebben nood aan vormen van organisatie die beginnen vanuit het collectieve beheer van behoeften, die de structuren en mechanismen van sociale reproductie politiseren en van daaruit kracht opbouwen. Welke vorm zouden deze in het huidige klimaat kunnen krijgen? Campagnes tegen huisuitzettingen, rond de kosten van nutsvoorzieningen, particuliere schuld, energiebronnen…? In elk geval, wat nodig is, zijn interventies die beginnen vanuit gedeeld leven en hun samenhang daar krijgen; die momenten van antagonisme benutten om hun vormende macht te vergroten, inplaats van doel op zich te zijn.

Was tien jaar geleden, met de neoliberale doctrine op het hoogtepunt van z’n macht en de meeste institutionele wegen geheel en al geblokkeerd, volledige afwijzing een geloofwaardige tactiek, de broze grond van vandaag stelt ons tegenover heel andere problemen.

Er zijn een paar voorbeelden van belangrijke veranderingen die erin geslaagd zijn om zich ook op institutioneel niveau te vestigen. De meest opmerkelijke zijn ongetwijfeld de grondwetsprocessen in Bolivia en Ecuador, die uitgemond zijn in politieke grondwetten die radicale vernieuwingen vertegenwoordigen niet alleen met betrekking tot de geschiedenis van het land, maar tot de grondwet zelf. Ten eerste omdat ze vorm geven aan een nieuwe regeling van krachten waarin, voor het eerst in hun geschiedenis, de grote meerderheid van de bevolking een daadwerkelijke stem heeft en een zekere vertegenwoordiging. Meer dan dat, echter, door het instellen van pluri-nationaliteit als een principe van de staat, schetsen beide een opmerkelijke breuk met de moderne notie van soevereiniteit door het erkennen van  meervoudige autonome soevereine vormen binnen de staat zelf, alsook de erkenning van de historische schuld van het proces van kolonisatie. In het geval van Ecuador is het niet alleen de pluri-nationaliteit maar ook het inheemse concept van ‘goed leven’ (sumak kawsay) en de ‘rechten van natuur’ die tot grondrechten zijn gemaakt. De laatste, een unieke uitvinding in de juridische geschiedenis, volgt direct uit de eerste: ‘goed leven’ bevat noodzakelijkerwijze ook het milieu waarin men leeft – niet als een bron waaruit, maar als een medium waarin men leeft. Het idee dat de wereld in de moderne parlementaire staat een definitieve, niet meer verbeterbare vorm had gevonden, was het centrale bestanddeel van de ‘einde van de geschiedenis’ doctrine. Terwijl deze doctrine nadrukkelijk afgewezen werd, leek de andersglobaliseringscyclus de veronderstelling wel in z’n omgekeerde versie te onderschrijven: instellingen zouden niet te veranderen zijn. Maar het afwijzen van instellingen op zich, volgt niet noodzakelijkerwijs uit het afwijzen van de instellingen-zoals-we-ze-kennen.

Maar deze grondwetten kunnen alleen maar een begin zijn, en op zekere manier begint het echte grondwetsproces pas als ze geschreven zijn: dat van het afdwingen van naleving van de tekst voor echte verandering. Dit is zeker de echte test die de ‘paarse golf’ in Latijns Amerika binnenkort aan zal moeten gaan: het vraagteken geldt niet zozeer de terugslag die in toenemende mate georganiseerd wordt (zie Honduras), maar in de toekomst van de succesverhalen die ze zelf het meest de hemel in prijzen. Natuurlijk is dit ook een zaak van nieuwe middens en gemeenschappelijke gronden: een vraag van hoe ver van het oude midden deze processen zich af kunnen bewegen, en welke nieuwe gemeenschappelijke gronden er zullen moeten worden opgericht om ze te kunnen beïnvloeden. De recente ervaringen in Latijns Amerika zijn tegenstrijdig geweest: de erkenning van de ‘rechten van natuur’ en ‘goed leven’ gaat hand-in-hand met de wederopstanding van het denken in termen van ‘ontwikkeling’, de toenemende uitbuiting van natuurlijke hulpbronnen en een hernieuwde nadruk op de export van grondstoffen. De vraag is of de  constituerende macht van bestaande bewegingen in dit proces geheel opgesoupeerd is? Is de komende tijd er een van het consolideren van verworvenheden inplaats van het verzetten van de bakens – van tactische achterhoedebewegingen eerder dan strategische bewegingen? Zullen in Brazilië, net als Bolivia, Venezuela etc., nieuwe ontwikkelingen op een niveau onder dat van de staat de transformatieve energie die de huidige situatie heeft gecreëerd een nieuwe impuls geven, of zullen we een afkoeling en uitkristallisering zien?

****

Hoe relevant zijn deze processen, en deze vragen voor degenen onder ons van buiten Latijns Amerika? Op veel manieren lijkt het continent, met institutionele spelers die verantwoording afleggen aan de gemeenschappelijke grond van sociale bewegingen, een abnormaliteit. Die abnormale status is inderdaad misschien een symptoom van de afbrokkeling van het neoliberalisme. Het grootste deel van de wereld heeft met heel andere symptomen te maken en een heel ander set vragen: Als het zombie-liberalisme een voortdurende vorm van regeren is, hoe kunnen sociale bewegingen dan toch de wereld daaromheen beïnvloeden? Als er geen dominant midden is waar de opkomende gemeenschappelijke grond zich tegen aan kan wrijven, hoe zullen strijden dan zichtbaar gemaakt kunnen worden? Hoe vormen we een antagonisme tegen een onsamenhangende vijand? Als neoliberale subjectiviteiten nog steeds gereproduceerd worden, hoe kunnen we dat proces dan onderbreken en nieuwe subjecten creëren met breder perspectief?

Toch zijn veel huidige strijden ook gebaseerd op het idee dat zombie-liberalisme niet zal volharden en dat er een nieuw midden zal ontstaan. Denk alleen al aan de bewegingen rond klimaatverandering waar de strijd niet alleen gevoerd wordt tegen het gebrek aan maatregelen maar tegelijkertijd tegen de manier waarop het probleem ingekaderd wordt en antwoorden worden aangedragen. Vanuit dit perspectief kan de abnormaliteit van Latijns Amerika gezien worden als de buitenpost van een mogelijke toekomst en de problematieken ervan kunnen plotseling tijdig overkomen. Dit is de echte uitdaging van het ageren in een crisis. Als de toekomst zo onduidelijk is moeten we in veel verschillende werelden tegelijk opereren. We moeten een gemeenschappelijke grond benoemen die we tegelijkertijd open laten voor nieuwe richtingen. We moeten uitkijken naar institutionele gesprekspartners terwijl we tegelijkertijd accepteren dat we die gedeeltelijk zelf zullen moeten opbouwen. We moeten de voorwaarden creëren zodat een nieuw midden kan ontstaan, zonder er zelf in verstrengeld te raken.

Dit zijn natuurlijk allemaal moeilijke taken, maar het gaat erom hoe een nieuw ‘wij’ wordt opgebouwd. De kleinste stap lijkt nu misschien bijna onmogelijk, maar we moeten daarbij bedenken dat wanneer eenmaal een nieuwe gemeenschappelijke grond vorm begint te krijgen, alles ineens veel sneller kan gaan. De breekbaarheid van de huidige stand van zaken is dermate dat een kleine beweging dramatisch effect kan hebben. Misschien is er weinig voor nodig om een wereld die in de greep van entropie (wanorde, vert) is, om te laten slaan in een wereld vol mogelijkheden.

Turbulence, December 2009, Nederlandse vertaling globalinfo.nl

Dit is de vertaling van de inleidende tekst van Issue 5 van Turbulence: Ideas for Movement, ‘And now for something completely different?’. Turbulence wordt gemaakt door David Harvie, Keir Milburn, Tadzio Mueller, Rodrigo Nunes, Michal Osterweil, Kay Summer, Ben Trott.

Vertaling van het hoofdartikel van tijdschrift ‘Turbulence’: Life in Limbo

Vertaling/translation: globalinfo.nl

This text is the Dutch translation of the editorial article of Turbulence 5. The English original can be found here. Additional translations of this article: Danish (published byModkraft.dk) | German (published by analyse & kritik) | Spanish [PDF] (published by Herramienta and in our Spanish edition) | Turkish (published by Birikim) | Swedish [PDF] (published by Brand) | Portuguese (published by Lugar Comum) | Italian (published by Loop). Translations of other Turbulence articles can be found here.

Buzz it!
  • Who we are

    Turbulence is a journal/newspaper that we hope will become an ongoing space in which to think through, debate and articulate the political, social, economic and cultural theories of our movements, as well as the networks of diverse practices and alternatives that surround them. Read more here

  • Turbulence on Myspace



Subscribe
Flattr this